Wetenschappelijke betekenis | | De parasiet Toxoplasma gondii veroorzaakt de infectieziekte toxoplasmose. Deze parasiet wordt hoofdzakelijk verspreid via de uitwerpselen van voornamelijk katten maar ook andere dieren kunnen drager zijn. De parasiet kan eveneens voorkomen in rauw vlees en op rauwe groenten.
Bij 80 tot 90% van de patiënten is er een asymptomatische cervicale adenitis. Bij sommige patiëten manifesteert toxoplasmose zich als een mononucleosis-achtig beeld met koorts, malaise, myalgie, keelpijn, een maculopapulaire rash en een splenomegalie. Dit ziektebeeld is zelflimiterend. Uitzonderlijk ontwikkelt zich myocarditis of een pneumonie.
Bij zwangere vrouwen die besmet geraken in de eerste trimester van de zwangerschap, is er 25% kans op besmetting van de foetus, resulterend in spontane abortus, afsterven van de foetus of ernstige pathologie van de neonatus. Zo'n 65% van de kinderen, geboren uit moeders die tijdens de derde zwangerschapstrimester besmet geraken, maken een subklinisch infectie door met het ontstaan van chorioretinitis of neurologische sequellen in tot 85% van de gevallen.
Toxoplasma chorioretinitis ontstaat meestal in de tweede of derde decade als een gevolg van een congenitaal doorgemaakte toxoplasmose.
Bij AIDS patiënten is toxoplasma een belangrijke verwekker van pneumonie (bilateraal, interstitieel) en encephalitis. Patiënten met toxoplasma encephalitis presenteren zich met symptomen zoals hoofdpijn, stuipen, desoriëntatie, koorts en focale neurologische tekens. Op MRI zijn er meestal multiple, kleine lesies met als voorkeurslocatie de corticomedullaire junctie en de basale ganglia. |